"Je eigen broek ophouden"
Column voorgelezen op de BMC Cultuurconferentie, Amersfoort 16 februari 2012
Je eigen broek ophouden
“Je moet je eigen broek ophouden.” Was ik Dominee Gremdaat geweest dan zou ik vragen: “Kent u die uitdrukking?”
Maar nu ik hem niet ben zeg ik maar op de man af dat ik er zo’n hekel aan heb; niet aan Gremdaat, maar aan die uitdrukking.
Ik vind dit gezegde zo plastisch, een beetje te persoonlijk, te lijfelijk. Te confectionair voor de cultuursector.
En wat wil men er eigenlijk mee zeggen?
Is “je eigen broek ophouden” het tegenovergestelde van “andermans broek ophouden”? Maar dat is toch ook geen gemakkelijke aangelegenheid? Die komt er op neer dat twee mensen nog maar moeizaam vooruit komen in een onhandige onderlinge gijzeling: de broekophouder en de opgehoudene. Daar komt de cultuur niet vlot mee verder.
Bovendien heb je voor het broek ophouden de ander helemaal niet nodig. Er is een breed instrumentarium voor het ophouden van lichaamsdelen en kleding, van bustehouder, via jarretels tot sokophouders. En inderdaad: voor de broek zijn er bretels die niet alleen een functionele waarde te hebben maar ook bijdragen aan de branding van de Youpen en de Jorten onder ons.
Kennelijk is de nu boodschap: “van overheidswege worden geen bretels meer verstrekt”
Of is het tegenovergestelde van “je eigen broek ophouden” “je eigen rok ophouden” gesteld dat die nader is dan het hemd?
Ik ben daar geen ervaringsdeskundige in, maar het lijkt me een onprettig gevoel dat je je rok van boven goed met knopen en ceinturen vastzet en ophoudt terwijl de kwetsbaarheid aan de onderste zijde blijkt, zodra boven een metrorooster of in een plotse zuidelijke zomerbries. “Opwaaiende Zomerrokken of –jurken”, een mooie titel voor een als debutant direct doorbrekende schrijver die dit aanvankelijke schrijverskapitaal later niet meer weet te verzilveren.
Cultureel ondernemerschap is mooi, maar we weten dat artistieke of commerciële prestaties uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst. En ook dat het verschil tussen de ‘loser’ in het artistieke bedrijfsleven en de ‘topper’ helemaal zo groot niet hoeft te zijn. Ik weet niet meer wie er in de Elfstedentochten als vijfde eindigden, wel dat het slechts in een korte tijdspanne was na Reinier Paping, Evert van Benthem en na Henk Angenent. Alleen Paping, Van Benthem en Angenent echter kennen min of meer eeuwige roem en konden daardoor een tijdlang “hun eigen broek ophouden”.
Bij ondernemen hoort risico. Wie zijn nek uitsteekt en wint oogst brede bewondering. Wie zijn nek uitsteekt en verliest had , in de ogen van de omstanders “beter niet zo’ grote broek kunnen aantrekken”. Toch hebben ook de grote ondernemers Joop van den Ende en André Rieu zo een tijdje … in hun hemd gestaan.
Ik ben vóór cultureel ondernemerschap en méér eigen verantwoordelijkheid in de culturele sector. Maar graag met begrip en nuance gemeten. En dat is lastig in deze tijd van populistische strengheid en nieuwe preutsheid. Zoek de waarheid ergens tussen de straks verboden gezichtsbedekkende kleding en het al te gemakkelijk de broek laten zakken, waar een Kennedy en een Clinton wél, maar Strauss Kahn niet mee weg kwam.
“Je eigen broek ophouden”. Wie niet een meer geklede uitdrukking bezigt kan een pak voor zijn broek krijgen.