Monster zonder Waarde; brief aan Halbe Zijlstra
Geachte heer Zijlstra
ERIK AKKERMANS
Waterloolaan 22
9725 BE Groningen
Aan de Staatsecretaris voor Cultuur
Groningen, 21 maart 2011
Geachte Heer Zijlstra,
Graag voldoe ik aan de oproep van Gaston Fransen en Anneke Jansen (watonderneemthalbezijlstra) om u iets kunstzinnigs toe te sturen en daarmee het belang van kunst en cultuur te motiveren. Zij gaven u ‘Awater’ van Nijhoff en zelf dacht ik daarom meteen aan ‘Het Uur U’ , dat andere mooie lange gedicht van Nijhoff. Maar ik stuur u ‘Nieuwe Griffels Schone Leien’, Paul Rodenko’s baanbrekende bloemlezing van ‘nieuwe poëzie’ uit 1954. Dit op de middelbare school verplichte werkje heeft me voorgoed tot poëzieliefhebber gemaakt
Laat ik me eerst kort aan u voorstellen. Hoewel zelf geen kunstenaar – ik studeerde politieke wetenschappen – werk ik sedert 1977 in de wereld van de kunsten. Als directeur van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen, bij een provinciale cultuurinstelling en in het kunstvakonderwijs. De laatste tien jaar werk ik als adviseur en interim-manager in de cultuursector. Ik was voorzitter van enkele landelijke organisaties, zoals de Federatie Kunstuitleen, het World Wide Video Festival, de Vereniging van Conservatoriumdirecties en het Scholingfsonds voor Kunst&Cultuur. Ik denk dus dat ik de kunstwereld van dichtbij en van veel kanten heb kunnen zien.
In de ruim dertig jaar die ik kan overzien is de kunst- en kunstenaarswereld geprofessionaliseerd, zakelijker geworden, méér gericht geraakt op publieksbereik en werd zij innovatiever, niet alleen inhoudelijk, maar ook in de randvoorwaarden. Het ging niet snel genoeg, niet ver genoeg, maar beweging en resultaten zijn onmiskenbaar. Kennelijk is dat de buitenwacht ontgaan. Vandaar de oppervlakkige uitspraken, ook van uw partijgenoten zoals premier Rutte, waarin de kunstwereld nog steeds als niet-bij-de-tijd en onzakelijk wordt gepresenteerd. Politici spreken hierover op het niveau waarop sommige mensen de politiek samenvatten als ‘een verzameling zakkenvullers’. Zijn er zakkenvullers onder de politici? Ongetwijfeld, maar in meerderheid zijn zij ‘value driven’. Laten sommige kunstenaars en kunstinstellingen zich te gemakkelijk subsidie aanleunen? Ongetwijfeld , maar in meerderheid zoeken zij markt en publiek en trainen zij zich in cultureel ondernemerschap.
Ik erger me aan de manier waarop de sector als maatschappelijk onbewuste, royaal woekerende wildgroei wordt verbeeld. Ik erger me daar méér aan dan aan de onevenredig pijnlijke bezuinigingen die de kunsten worden opgelegd. De stereotypen maskeren de positieve ontwikkelingen. Ze verhullen ook wat uw eigen ministerie in de afgelopen tien jaar heeft bereikt aan samenhang tussen cultuur en onderwijs. (Ik heb zelf in opdracht van uw ministerie het landelijk project ‘Beroepskunstenaars in de Klas’ helpen opzetten: wat een enthousiaste inzet van kunstenaars en gretige reacties op de scholen!) . Ze gaan voorbij aan de creatieve bijdrage aan de Nederlandse export en Nederlands imago in het buitenland. En ze maken –mede met behulp van de inmiddels bekende denigrerende etiketten ( ‘grachtengordelcultuur’ , ‘linkse hobby’s’) –de waarde zoek die kunst op individueel en collectief niveau toevoegt. Nou ja, toegevoegde waarde? Kunnen we die meten dan?
Min of meer uit het niets brengt de kunstenaar iets tot stand, voegt hij waarde toe. Dat iets raakt het oor of het netvlies om soms nooit meer uit het individuele of collectieve geheugen te verdwijnen. Maar wat is het waard, dat concept van Ben van Berkels brug in Rotterdam? Of van de mode-ontwerpen van Aziz? De composities van Merlijn Twaalfhoven? Wat zou men nog bereid zijn te betalen voor de inmiddels rechtenvrije Matthaeus Passion van Bach? Of Beethovens vioolconcert (los van de uitvoering die doorgaans zijn geld wel opbrengt)? Hoeveel is ‘Awater’ van Nijhoff waard, waar al zoveel mensen plezier hebben beleefd? Zal ik zeggen: acht ton? En zult u zeggen: “Maar ik koop dat voor vijf euro bij De Slegte”? Nee, dan de creatieve wereld van het bankwezen of het vastgoed. Wat men daar fictief heeft gecreëerd valt na de crisis heel precies in geld (af) te waarderen. Die categorie ‘kunstenaars’ is er inmiddels al wel zo’n beetje bovenop. De bezuinigingen komen in de andere wereld terecht.
Toen ik nadacht over een poëziebundel die ik u zou sturen dacht ik, zoals gezegd opnieuw aan Nijhoff. Maar ook aan Leo Vroman. En aan Guido Gezelle, die sommigen als oubollig zien, maar die een groot vernieuwer was. Aan Bloem, maar ook aan Remco Campert, Nachoem Wijnberg, ... Wat zijn we toch rijk! En even dacht ik er aan mijn eigen bundel te sturen. Niet alleen omdat de tachtig sonnetten zo mooi zijn vormgegeven door acht Nederlandse ontwerpers, van oud naar jong: van Wim Crouwel en Gielijn Esscher tot Thijs Verbeek en Brigiet van den Berg (vormgevers in Nederland...wat zijn we toch rijk!) . Maar ook om een andere reden.
Soms mag ik ergens spreken over ‘cultureel ondernemerschap’. Wij - politici, ambtenaren en adviseurs - kunnen over dat onderwerp wondermooi praten. Maar toen mijn debuutbundel uitkwam was er ineens de persoonlijke ervaring. Hoe je je bloot stelt: dit ben ik, dit is wat ik kan. Dronken van het kleinste compliment. Gevoelig voor de kritiek. En nog méér voor als het stil blijft. Trots als een stapeltje in de boekhandel ligt. Teleurgesteld als dat na enkele weken niet is geslonken. Optreden op poëziefestival ‘Dichters in de Prinsentuin’. Blijft het publiek staan of loopt het door? Gaan de bundels over de toonbank of blijven ze liggen? Is de best verkopende dichter de beste dichter? (Nee natuurlijk, maar anderzijds is de tijd waarin onverkochte boeken en lege zalen als criterium voor kwaliteit golden gelukkig al lang voorbij). Ik realiseerde mij eens te meer de kwetsbaarheid van de kunstenaar die zich tenminste tweemaal moet waar maken: eerst door iets neer te zetten en dan door het aan de man te brengen. Slaagt hij ook die tweede maal bovengemiddeld – als ‘bestseller’ – dan wordt de auteur, de vormgever, de violist, de zanger een ware held. In het andere geval wordt hij al snel en neerbuigend als een ‘loser’ weggezet , aan wie de regering zelfs de karige (maar slimme!) WWIK regeling niet meer gunt.
Positief eindigend: aanbieders van kunst, zoals muziekensembles, leren steeds beter dat zij om het publiek te bereiken over hun programma moeten communiceren: uitleg geven, voorbereiden, vragen beantwoorden. Sommige kunstenaars blijken een uistekende promotor van hun eigen werk of dat van collega’s. Zo heeft Paul Rodenko mij de ‘nieuwe’ dichters leren kennen en waarderen: van Guido Gezelle tot Lucebert of Jan Hanlo. Mijn sonnet ‘School’ dat ik hieronder meestuur is een bescheiden verwijzing naar en eerbetoon aan het prachtige gedicht van Jan Hanlo over achterwaarts leven: “Wij komen ter wereld.”
“We zagen de vlinders, behielden de cijfers”.Wat wij op school leren heeft grote waarde. Maar we laten er ook veel achter. En de kunst brengt dat weer terug.
Met vriendelijke groet,
Erik Akkermans
School
Wij leerden de woorden, de steden, de cijfers
En zagen op vensters de vlinders, de blauwe.
Wij leerden rivieren en bergen en grenzen
En keken omhoog naar figuren in wolken.
Wij leerden het knippen en plakken en maken
En dachten aan buiten, aan hutten en schuilplaats.
Wij leerden de namen van wijzen en vorsten
En dachten ons in met kronen en luchters.
Wij waren het spel, wij werden de woorden.
Wij zagen de vlinders, behielden de cijfers.
Wij kenden geheimen die we vergaten.
We knipten de wolken tot vierkante grijzen,
Onthielden niet langer de plaats van de hutten.
Wij leerden de waters, de namen, de maten.[1]
[1] ‘School’ uit Erik Akkermans, Ens; uitg. Autres Directions, Amsterdam 2009, isbn 978-90-80968)-3-2