In Perspectief 9: Een IJ-sprong en de weg naar een Danshuis
IN PERSPECTIEF 9
EEN IJ-SPRONG EN DE WEG NAAR EEN DANSHUIS
In de serie In Perspectief kijkt Erik Akkermans terug en vooruit naar ontwikkelingen in cultuurbeleid en -praktijk. Vandaag: productiehuizen dans.
Een IJ-sprong
Naast het industriecomplex stond nog een grote hijsinstallatie. Binnen waren enkele reminiscenties aan de voorbije bedrijvigheid. De fabriekshal in Amsterdam-Noord waar Stork zijn machines maakte was nu geheel verlaten, koud, kaal en behoorlijk vies. Hier stonden we, directeur en voorzitter van Dansmakers Amsterdam, Ger Jager en ik. Werd dit het nieuwe onderkomen voor Dansmakers? En was veel scepsis bij onze relaties: hoe kon je zo achteraf aan de overkant van het IJ willen zitten? Niemand zou hierheen komen: geen dansers, geen publiek. Dat hele stuk met de fiets over de pont? Wie ging dat doen? Wij, we waagden de sprong.
Deze dansante sprong over het IJ is maar één decennium geleden. De stedenbouwkundige ontwikkelingen, de gentrificatie, de popularisering en het ver-yuppen van Amsterdam-Noord, het ging allemaal heel snel[1]. Hetzelfde gold de ontwikkeling en neergang van Dansmakers, in een langlopende soap.
De weg naar een Danshuis
In 1993 fuseerden de danswerkplaatsen Perron 2 en Danslab. Ger Jager maakte er Danswerkplaats Amsterdam van en gaf het in 2010 de naam Dansmakers Amsterdam (DMA). Zo’n 25 jaar lang was de ex -danser verantwoordelijk voor deze elkaar opvolgende werkplaatsen/ productiehuizen. Jager, door sommigen zeer gewaardeerd, door anderen bekritiseerd of gewantrouwd[2] – al was het maar omdat hij ook actief in de Amsterdamse politiek was– maakte zich ook sterk voor het vestigen van een Danshuis in Amsterdam. De Gemeente zag veel in die plannen, eerst bij het Stenen Hoofd aan het IJ, toen in Oost in het nu bruisende Oostpoort, vervolgens in Noord bij de Kromhouthallen waar Dansmakers inmiddels was neergestreken. Steeds liep het mis. Amsterdam heeft zijn Danshuis niet gekregen. Voor de laatste mislukking werd de schuld bij Dansmakers gelegd. Hoe betrokken ik zelf ook ben geweest, ik kan met de hand op mijn hart zeggen: ten onrechte. De Theaterkrant berichtte objectief dat de financiële condities voor Dansmakers niet te dragen waren.[3] De gang van zaken droeg echter niet bij aan het krediet van de toch al onder vuur liggende, maar taaie organisatie.
Streep door productiehuizen
Een tijdlang maakte Dansmakers Amsterdam, net als veel andere productiehuizen, deel uit van de basisinfrastructuur (BIS) van het Rijk. Daarnaast was er meerjarige subsidie van de gemeente Amsterdam en waren er projectsubsidies. In 2011 haalde staatssecretaris Zijlstra een streep door de productiehuizen. Wat niet veel mensen weten is dat hem dit door enkele zegslieden vanuit de sector was aangereikt: “Als je dan toch moet bezuinigen, doe dan maar iets met die onduidelijke en ondefinieerbare productiehuizen”, werd hem informeel ingefluisterd. In één keer werd het voortbestaan onzeker van 22 productiehuizen, voornamelijk in de podiumkunsten. Sommige van hen gingen in kleinere bezetting verder, sommige werden (gedeeltelijk) gecompenseerd door hun gemeente – zoals ook Dansmakers – andere gingen ter ziele. Tot de 22 organisaties behoorden bijvoorbeeld Productiehuis Rotterdam, Korzo Den Haag, Het Veem, Muzieklab Brabant, Grand Theatre Groningen, Toneelschuur Haarlem en jeugdmuziektheaterhuis Oorkaan. De Theaterkrant zette hun uiteenlopende visies op de eigen toekomst op een rij[4]. De reactie van Dansmakers was, achteraf gezien, even opmerkelijk als tekenend: “Dansmakers ziet geen noodzaak voor grote aanpassingen en wil gewoon door.” Dansmakers ging ook door, met steun dus van de Gemeente Amsterdam, van het Fonds Podiumkunsten en andere fondsen. Het realiseerde een intensieve verbouwing van het onderkomen in het Hamerkwartier met podiumzaal en repetitieruimtes, eind 2015 geopend door wethouder Ollongren. Nu bekende choreografen als Caecilia Moisio en Fernando Belfiore kregen er hun eerste kansen. Dansmakers werkte nationaal en internationaal samen in netwerken en festivals als Aerowaves, Moving Forward en Moving Futures. Maar het tij van waardering en van subsidies was al lang aan het kenteren. De vervanging van Ger Jager door Suzy Blok als artistiek en algemeen directeur kon dat niet meer veranderen. Haar inzet voor lokale, nationale en internationale netwerken wierp niet op tijd zijn vruchten af in de stedelijke beoordeling. Dansmakers kwam niet in de Amsterdams BIS en kreeg van het Amsterdams Fonds voor de Kunst onvoldoende geld om haar werk op niveau te kunnen voortzetten. In januari 2021 ging Dansmakers Amsterdam op in stadsdansgezelschap ICK, als ‘Artists Space’, een dansontwikkelplaats onder leiding van Suzy Blok.
Diffuse labels
Lag de kwetsbaarheid van de productiehuizen ten tijde van het eerste kabinet Rutte inderdaad in hun onduidelijke profiel? Het zou kunnen. In de praktijk lopen termen en taken nogal door elkaar: ‘productiehuis’, ‘werkplaats’, ‘talentontwikkelingsplek’, ‘broedplaats’ en wat er verder nog is bedacht. Ik zou het begrip ‘productiehuis’ uitsluitend willen gebruiken voor gesubsidieerde en commerciële partijen in cultuur en media die er op gericht zijn producties tot stand te brengen. En dat zijn heel veel partijen, inclusief bijvoorbeeld poppodia.[5] ‘Werkplaatsen’ zijn, in mijn visie, experimenteer- en ontwikkelplekken, ook voor ervaren makers. Ze zijn er ook voor het opdoen van ervaring met interdisciplinaire samenwerking of het uitproberen van educatieve vernieuwing. De mode om overal het label ‘talentontwikkeling’ op te plakken maakt dat label diffuus. Het versluiert het op zichzelf staande bestaansrecht van professionele productiehuizen en van experimenteerplekken voor bewezen professionals. Er zijn daarnaast plekken nodig waar beginnende theatermakers, regisseurs, choreografen, videokunstenaars na het kunstvakonderwijs kansen krijgen voor – en begeleid worden bij – het maken en ’pitchen’ van hun eerste producties. Dat zijn huizen voor ‘talentontwikkeling’.
Ik geef graag toe dat de functies binnen één organisaties samen kunnen gaan (waarbij sommige huizen ook nog uiteenlopende disciplines bedienen), maar het helpt wel ze gescheiden te benoemen.
Er loopt nu veel door elkaar, voor buitenstaanders moeilijk te vatten.
Veem (‘House for Performance’) noemt zich een ‘productiehuis’. “We zijn een thuis voor mime, dans en performance, waar kunstenaars de ruimte krijgen om te experimenteren, zich te ontwikkelen en presenteren. Onze focus ligt op beweging (… ) van verrassende performances van opkomende artiesten (…).[6] Korzo Den Haag noemt zich een ‘makershuis’ en zegt :” Korzo is een ontwikkelplek (…). Een huis waar talentvolle choreografen, makers en performers kansen krijgen om zich verder te ontwikkelen, om daarna weer verder te trekken. Een huis waar je als kunstenaar de tijd en ruimte hebt om dingen uitproberen om te vallen en weer opstaan.”[7] Grand Theatre Groningen noemt zich een ‘ontwikkelinstelling’ en zegt een sleutelrol te spelen “in de artistieke productie en talent ontwikkeling in het noorden (…). We vergroten en verstevigen de aanwezigheid van kunstenaars en producenten in de stad. We nodigen makers uit om hier te komen werken, coproduceren producties, (…) bieden talent repetitie plek en ondersteunen met onze (…) expertise.” [8]
Kiezen of delen?
Wat in de aanloop naar de grote bezuinigingsslag ook een rol speelde in de twijfel aan het bestaansrecht van productiehuizen was de opvatting dat hun taken (produceren? talent ontwikkelen? experimenteren?) eigenlijk de opdracht was -of moest zijn - van de grotere gezelschappen. In de praktijk hebben inmiddels veel gezelschappen die opdracht ook opgepakt, zoals blijkt uit het hierboven genoemde voorbeeld van ICK en Artists Space /voorheen Dansmakers, of bij Orkater, (De Nieuwkomers) of bij de samenwerking van de drie Nederlandse operahuizen die een convenant sloten rond talentontwikkeling[9].
Wat hier vóór pleit is dat de instellingen dan vanzelfsprekend een eigen research& development afdeling hebben en dat ze hun expertise inzetten om ook binnen de eigen organisatie talentontwikkeling en innovatie te bevorderen. Wat er tegen pleit is het risico van een ‘closed shop’, van een eenzijdige talentontwikkeling binnen één school.
In zijn advies over toekomstig dansbeleid ‘Alles Beweegt’[10] laat de Raad voor Cultuur het in het midden: de Raad spreekt zowel de gezelschappen als de productiehuizen toe als het gaat om talentontwikkeling en om producties in een kwetsbaar beginstadium.
Ik denk dat dit het juiste antwoord is: verwacht ruimte bij de grotere gezelschappen (en bij grotere beeldende kunstinstellingen) voor eigen talentontwikkeling en experimentele producties, maar houdt - met name buiten de Randstad - voldoende huizen open die gespecialiseerd zijn in experiment en/of in talentontwikkeling. De gezelschappen kunnen daarnaast producent zijn, liefst samen met schouwburgen, van producties zonder het label ‘talentontwikkeling’ of ‘innovatief’. De uitdaging is om hun ‘artists space’ zo autonoom mogelijk te maken ten opzichte van het algemeen management. Dat geeft de sterkste inhoudelijke vruchten.
Bransen en Gerris
In het door Dansmakers ontwikkelde Storkcomplex is sinds begin 2022 Likeminds gevestigd, dat zich voorstelt als “een grootstedelijke ontwikkelingsplek voor meerstemmige theatermakers uit verschillende disciplines (…) De grote gemene deler van makers en voorstellingen is eigenzinnig, fluïde, divers, activistisch, rafelig en kwetsbaar.”[11]Met de Factory heeft Likeminds een eigen vooropleidingstraject waarbij jongeren hun talent als theatermaker kunnen ontwikkelen. Aan het ambitieuze Likeminds biedt het gebouw aan het IJ een goede basis.
Het Danshuis is daar niet gekomen, noch elders in Amsterdam. Het zal voorlopig ook niet gebeuren. Zoiets vraagt net even meer tactisch, strategisch, streng én invoelend optreden van de Gemeente. Maar vooral: heel veel meer wederzijds vertrouwen en saamhorigheid in de Amsterdamse danswereld. En dus: nog wat oud zeer wegwerken en vooral nieuwe verbindingen aangaan. Zie bijvoorbeeld de samenwerking tussen Nationaal Ballet en het urban dance gezelschap ISH. Ted Bransen en Marco Gerris hebben elkaar daarin gevonden. Uiteindelijk zijn het niet de instellingen, werkplaatsen of productiehuizen, maar mensen die samen dansen of over de rivier springen.
[1] Er is inmiddels zoveel beweging dat Amsterdam snel op zoek moet naar nieuwe verbindingen over het water
[2] Bijvoorbeeld: Francien vd Putt in Cultuurpers 125 december 2016
[3] Theaterkrant 3 december 2013
[4] Theaterkrant 15-12-2012 “De Toekomst van de Productiehuizen”
[5] “Hoe concertzalen de productiehuizen van de toekomst worden” in Broadcast Magazine, 4-7-2022
[6] www.veen.house.nl
[7] www.korzo.nl
[8] www.grandtheatregroningen.nl
[9] Persbericht De Nationale Opera en Ballet, 20 mei 2021
[10] Raad voor Cultuur, “Alles Beweegt”, sectoradvies dans, 2019